De boxer behoort tot de middelgrote rassen; Het is een gladharige, robuuste hond met een kwadratische lichaamsbouw en sterke ledematen. De boxer is een hond die men het beste kan vergelijken met een sterk gespierde atleet, die een hoge mate van kracht en snelheid in zich verenigd. De bespiering is zeer droog en krachtig ontwikkeld en moet duidelijk waarneembaar zijn. De bewegingen van de boxer zijn levendig, de gang is vast maar toch elastisch, vrij en ruim in het lopen en de houding is fier en edel. Als gebruikshond, mag hem een zekere massa gepaard gaande aan kracht niet ontbreken. Evenmin als elegantie als gezelschapshond, met veel uithoudingsvermogen en als buitengewoon goede springer.
Al deze gezamenlijke vereisten kunnen alleen in een lichaam verenigd worden, als ieder lid afzonderlijk hiervan voor de hoogste prestatie is gebouwd en tot een harmonisch geheel is samengevoegd. Vandaar dat de Boxer bij een maximaal ontwikkeld, krachtig lichaam toch niet plomp of zwaar mag zijn. Het hoofd verleent de Boxer het hem zo kenmerkende karakter: het moet in een goede verhouding staan tot de rest van het lichaam en mag vooral niet te licht zijn.
Het meest karakteristieke van de Boxer is de snuit, waarbij de correcte vorm en de juiste verhouding tot de grootte van de schedel er het meeste op aankomt. Bij de beoordeling van de Boxer moet men daarom eerst het totaalbeeld in aanmerking nemen, of massa en elegantie enerzijds en of de onderscheiden delen van het lichaam anderzijds in de meest gewenste verhouding tot elkaar staan, waarbij men ook op de juiste kleur moet letten. Pas daarna moet men deze onderscheiden delen op hun correcte bouw en functie toetsen.
De schoonheid van het hoofd van de Boxer berust op de harmonische maatverhouding tussen snuit en schedel. Van welke richting het hoofd ook bekeken wordt, van voren, van boven of van opzij. Altijd moet de snuitpartij in de juiste verhouding tot de schedel staan, dus het mag nooit te klein lijken. Hoe meer de snuitbreedte de schedelbreedte benadert, hoe beter het is. Daar mag echter de daarbij behorende snuitdiepte niet onder lijden. Het hoofd moet zo droog mogelijk zijn, dus zonder te sterke rimpels. Het donkere masker moet zich tot de snuit beperken en duidelijk afsteken tegen de kleur van het hoofd. De lippen voltooien de vorm van de snuit. Zij zijn zeer krachtig ontwikkeld en lopen in mooi gevormde bogen, die goed afsteken tegen de droge hals, uit. De snuit moet krachtig ontwikkeld zijn, in breedte, zowel in diepte als lengte. De vorm ervan wordt beïnvloed door: de vorm van de kaak; de stand van het gebit in de kaak en de hoedanigheid van de lippen.
De beide kaken eindigen aan de voorzijde niet in een loodrecht vlak, maar het ondergebit steekt vooruit en buigt zich licht omhoog. De boxer heeft een ondervoorbeet. De bovenkaak is breed bij de schedel en verloopt ook breed naar voren, daarbij nauwelijks smaller wordend. Beide kaken zijn dus van voren zeer breed. De hoektanden staan zover mogelijk van elkaar verwijderd, de snijtanden in een rij, in de bovenkaak in een naar voren gebogen lijn, in het ondergebit in een zo veel mogelijk rechte lijn. Het gebit moet krachtig en gezond zijn en de tanden moeten zo regelmatig mogelijk geplaatst zijn. De lippen voltooien het uiterlijk van de snuit.
De bovenlip is dik en vlezig en vult de ruimte op die ontstaat door de voor de bovenkaak uitstekende onderkaak, waarbij deze door de hoektanden van de onderkaak wordt gedragen. Daardoor ontstaat het voorste vlak, de spiegel, van de snuit. Dit moet zo groot mogelijk zijn, bijna vierkant en een stompe hoek vormen met de neusrug. Het onderste gedeelte van de bovenlip steunt op de rand van de onderlip. Het opwaarts gekromde deel van de onderkaak samen met de onderlip, dat wij de kin noemen, mag niet te ver voor de bovenlip uitsteken, maar zeker niet achter de bovenlip verdwijnen. De onderlip moet, zonder bulldogachtig naar voren te steken en gekromd te zijn, zowel van voren als van opzij goed gemarkeerd zijn. De tanden van de onderkaak mogen, bij gesloten mond, niet zichtbaar zijn; evenmin mag de Boxer dan zijn tong tonen.
Deze is licht gewelfd en mag noch bolvormig, noch vlak zijn. Verder mag deze niet te breed zijn en de achterhoofdsknobbel niet te hoog. Het voorhoofd vormt met de neusrug de duidelijk gemarkeerde stop. De neusrug mag niet zoals bij de Engelse Bulldog in het voorhoofd zijn gedrukt, maar mag ook niet afvallend zijn. De neuspunt ligt een weinig hoger dan de neuswortel en moet licht omhoog gestulpt schijnen te zijn. De neus is breed en zwart en licht omhoog gestulpt, de neusgaten zijn wijd, waartussen zich de neusgroef bevindt. Het voorhoofd toont de zwak aan gegeven voorhoofdsgroef die echter, vooral tussen de ogen niet te diep mag zijn. De wangen zijn in overeenstemming met het krachtige gebit ook sterk ontwikkeld zonder echter, zoals bij de bulldog, te opvallend te zijn (te veel bakken). Het is eerder zo, dat ze met een lichte welving in de snuit overgaan.
De oren zijn hoog aangezet moeten qua grootte in harmonie met het hoofd zijn, liever klein dan te groot, moeten dun aanvoelen en wijd van elkaar staan. In rust liggen zij vanaf de bovenschedel vlak tegen de wangen aan. Wanneer de hond attent is moeten de oren in een duidelijke vouw naar voren vallen.
Het zo donker mogelijke oog mag noch te klein zijn, noch uitpuilen of te diep liggen. Het drukt energie en intelligentie uit en mag nimmer een sombere, dreigende en nog veel minder een grimmige indruk maken. Het derde ooglid moet donker omrand zijn.
Rond en in geen geval te kort en dik, hij moet van een goede lengte zijn, daarbij gespierd en krachtig maar wel droog en zonder keelhuid. De hals verloopt met een duidelijk gemarkeerde nekaanzet in een elegante boog naar de rug. De hals moet zeer veel adel tonen.
Dit is kwadratisch, dat wil zeggen dat de begrenzingslijnen, een horizontaal over de rug, een verticaal langs het borstbeen, alsmede een achter langs de bil, samen met de bodemlijn een vierkant vormen. De romp rust op stevige, rechte ledematen met krachtige botten.
De Borst is diep, tot aan de ellebogen reikend. De borstdiepte bedraagt ongeveer de helft van de gehele hoogte van de Boxer. De ribben zijn behoorlijk gewelfd, maar niet tonvormig, ver naar achteren reikend, de flanken kort, gesloten en gespannen, licht ingetrokken, waarbij de buikbelijning in een elegante boog naar achteren reikt. De schouder is lang en schuin, goed gesloten aanliggend en zoveel mogelijk loodrecht, hij vormt een rechte hoek met het schouderblad. De beide voorbenen moeten van voren gezien recht en evenwijdig zijn en sterke, stevig aan elkaar verbonden knoken hebben. De ellebogen mogen niet te sterk tegen de borstwand gedrukt zijn, maar ook niet afstaan. De onderarm is loodrecht, lang en stevig gespierd. Het voorkniegewricht is kort en is niet overdreven zichtbaar. De middenvoet is kort, slechts weinig schuin en bijna loodrecht op de bodem staand. Voeten zijn klein, gesloten en hebben gebogen tenen (kattenvoeten) met harde zolen.
De schoft moet goed gemarkeerd zijn; de gehele rug is kort, recht breed en sterk bespierd.
Deze zijn breed, kort en krachtig, de buik is goed opgetrokken. Het kruis is breed en heel lichtjes aflopend.
Deze is sterk gespierd, de bespiering is keihard en duidelijk zichtbaar onder de huid. De bil is zo breed mogelijk en gewelfd, niet smal en vlak; de kroep licht gebogen, enigszins gewelfd, een brede staartaanzet eerder hoog dan te laag.
Het bekken moet lang en vooral bij de teven breed zijn, het dij - en schenkelbeen lang, de hoeken bij de heup - en kniegewricht is zo weinig mogelijk stomp. De knie moet in normale stand zover vooruitsteken, dat deze door een uit de knobbels op het kruisbeen naar de grond neergelaten loodlijn nog wordt geraakt. De hoek van het spronggewricht moet circa 140° bedragen, de korte achtermiddenvoet gaat met een geringe afwijking van 95°-100° naar de grond, dus niet volkomen loodrecht. Van achteren gezien moeten de achterbenen recht zijn. Het spronggewricht droog, niet overdreven met een sterk hielbeen, de tenen enigszins langer dan die aan de voorvoet, verder gesloten en gewelfd (kattenvoet).
Het haar moet kort, stevig en glad aanliggend zijn. De erkende kleuren zijn geel of gestroomd. Geel komt in de meest verschillende schakeringen voor van donker hertenrood tot lichtgeel, de middentinten zijn het mooist (geel - rood). De gestroomde kleur kan gaan van een heel lichte stroming tot een zeer donkere stroming die er bijna zwart uitziet. De grondkleur en de zwarte stroming moeten duidelijk gescheiden zijn; de strepen mogen noch te dicht noch te ver uit elkaar liggen. De grondkleur mag niet vaal zijn; grondkleur en stroming mogen zich niet met elkaar vermengen zodat de stroming verdwijnt. Witte aftekeningen zijn toegestaan indien deze niet meer dan 1/3 van de totale lichaamsoppervlakte van de boxer innemen. Tevens moeten de witte aftekeningen goed geplaatst zijn zodat deze de expressie en algemene verschijning van de boxer niet verstoren. Een geheel of halfwit hoofd wordt als ongewenst beschouwd. Boxers met een witte grondkleur evenals een zwarte zijn ongewenst en worden dus niet op tentoonstellingen toegelaten.
Reuen behoren een schofthoogte te hebben tussen 57 en 63 centimeter. Voor teven is dit tussen 53 en 59 centimeter.
Het gewicht voor reuen is 30 kilo bij een schofthoogte van 60 centimeter en voor teven ongeveer 25 kilo bij een schofthoogte van 56 centimeter.
De natuurlijke gang van de boxer is de galop.